Componisten

Hendrik Andriessen

Stem
Piano
Orgel
Lied
Sinfonia
op populariteit
Chaque heure, où je songeSinfonia per Organo (Symfonie voor orgel)
Wikipedia
Hendrik Franciscus Andriessen (Haarlem, 17 september 1892 - aldaar, 12 april 1981) was een Nederlands organist en componist.
Hendrik Andriessen kwam uit een katholieke familie van kunstenaars. Hij was een zoon van Nico Andriessen, organist van de Haarlemse Sint-Josephkerk, en de schilderes Gesina Vester. Hij was een broer van de pianist en componist Willem Andriessen en de beeldhouwer Mari Andriessen. Zijn grootvader was kunstschilder Willem Vester.
Op 12 augustus 1919 trouwde Andriessen met Johanna Justina Anschütz. Zij kregen zes kinderen, van wie Jurriaan, Caecilia en Louis ook bekende componisten werden, terwijl Heleen fluitiste werd.
Andriessen werd opgeleid door zijn vader en later door Louis Robert, de toenmalige stadsorganist van Haarlem. Hij had een kortstondige journalistieke carrière bij de Nieuwe Haarlemsche Courant, maar uit het feit dat in 1912 de ondergang van de Titanic hem volkomen was ontgaan, bleek dat hij daarvoor niet in de wieg was gelegd. Aan het Amsterdamsch Conservatorium studeerde hij vervolgens bij Jean-Baptiste de Pauw (orgel) en Bernard Zweers (compositie). Na de dood van zijn vader in 1913 werd hij zelf organist van de Sint-Josephkerk. Hij bekwaamde zich vooral in improvisatie. Een belangrijke vriendschap ondervond hij in deze jaren van Alphons Diepenbrock, wiens stijl hem aanvankelijk beïnvloedde. Vele jaren later, in 1968, zou hij de orkestratie van Diepenbrocks gehele Missa uit 1890, waarvan slechts het Kyrie en Gloria in een orkestpartituur door de componist waren overgezet, voltooien.
In de jaren 1927-49 was Andriessen docent muziektheorie en compositie aan het Amsterdams Conservatorium. Daarnaast doceerde hij orgel, improvisatie en gregoriaans aan de rooms-katholieke Kerkmuziekschool te Utrecht. In 1934 verruilde hij zijn taak als organist in Haarlem voor die van organist en dirigent aan de Sint-Catharinakathedraal van het Aartsbisdom Utrecht. In die stad was hij vanaf 1937 ook conservatoriumdirecteur.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest hij van 13 juli tot 18 december 1942 verblijven in het gijzelaarskamp Haaren en het gijzelaarskamp van Sint-Michielsgestel (vanaf 6 november 1942). In 1958 werd Andriessen door de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 gelauwerd met de Prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet.
Van 1949 tot 1957 was hij directeur van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Hij kon die functie combineren met het buitengewoon hoogleraarschap aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (1952-63). Tegelijkertijd was hij ook als componist zeer productief. Hij beoefende alle mogelijke genres. Hij schreef onder meer twee opera's: Philomela (1948-49, op een libretto van Jan Engelman) en De Spiegel van Venetië (1964, libretto Hélène Nolthenius).
Zijn laatste jaren bracht Andriessen door in een serviceflat in Heemstede. Bij het Hendrik Andriessen Eeuwfeest in 1992, honderd jaar na zijn geboorte, plaatste het Haarlemse Concertgebouw een borstbeeldje van Hendrik op 19-jarige leeftijd, vervaardigd door de Haarlemse kunstenaar Jan Bronner.
In de jaren rond 1920 legde Andriessen als componist zich toe op zowel het orgel als op vocale muziek (liederen en werken voor koor) en verborg daarbij zijn bewondering voor Franse componisten als César Franck, Gabriel Pierné en André Caplet bepaald niet. De liederencyclus Miroir de peine uit 1923 vormt hierin een hoogtepunt.
Andriessens belang voor de ontwikkeling van de liturgische muziek is groot geweest. Zijn uitspraak "Kerkmuziek is alleen die muziek, die één is met het organisme van de kerkelijke dienst", bracht hij voor het eerst in de praktijk in de tweestemmige Missa in honorem sacratissimi Cordis uit 1919, waarin de zangstemmen en de instrumentale begeleiding tot hun simpele essentie waren teruggebracht. Deze ontwikkeling zette zich voort in o.a. de Missa diatonica uit 1935 voor zesstemmig koor a capella en de Missa Christus Rex uit 1938 voor twee koren en twee orgels.
Daarnaast componeerde Andriessen veel instrumentale muziek, zowel kamermuziek als orkestwerken. Zo schreef hij vier symfonieën. Tot zijn bekendste orkestwerken behoren ook de Variaties en fuga op een thema van Johann Kuhnau voor strijkorkest (1935) en de Ricercare voor symfonie-orkest (1949). Hij experimenteerde zelfs met twaalftoonsreeksen (in de Symfonische Etude van 1953 en de Vierde symfonie uit 1954), zonder de tonaliteit uit het oog te verliezen.
Hendrik Andriessens uitspraak "De instrumentale muziek is de jubilatie van de zang" geeft het best zijn opvatting weer, dat er eigenlijk geen scheidslijnen zijn tussen instrumentale en vocale muziek. Hij was ervan overtuigd dat composities niet alleen voortkomen uit degelijk vakmanschap, maar ook uit "het gegeven", de "inval", de "geschonken muziek". In zijn muziek is het hymnische element even belangrijk als het contemplatieve. Vooral in de kerkmuziek heeft hij vernieuwing teweeggebracht. In zijn overige werk was hij gematigd-modern in een persoonlijke stijl die toegankelijk is, maar tegelijk diepgang heeft.
Muziektheoreticus en musicus Lourens Stuifbergen legt zich toe op het ontsluiten van composities van Andriessen die tot nu toe in manuscriptvorm zijn overgeleverd.